WELKOM IN VREDE
De goden en godinnen van het oude Egypte

Links

Aantal bezoekers:

Beginpagina algemeen Beginpagina Goden
Beginpagina Farao's

Contactformulier

Voor de vertalingen van de diverse boeken klik hieronder.

Boek der Doden
De Piramide Teksten
Het Boek Amduat

Het Boek der Poorten
Egyptische hemel en hel

 

 
Amduat Boek der Poorten Index Vorig hoofdstuk Volgend hoofdstuk

De Egyptische Hemel en Hel.

Hoofdstuk 7 (vervolg)
Derde divisie van de Duat

2. Het koninkrijk van KHENTI-AMENTI-OSIRIS,
volgens het Boek der Poorten.


Voordat AFU-RA de Derde Divisie kan betreden is het noodzakelijk voor hem om een Poort te passeren die wordt beschermd door twee sterke muren, met een doorgang ertussen. Deze doorgang wordt schoongeveegd door vurige vlammen afkomstig uit twee uraei, elk uiteinde wordt bewaakt door een bewaker in gemummificeerde vorm en aande binnenzijde van de muur bevindt zich een gezelschap van Goden.
De Poort is genoemd SEPTET-UAUAU en de naam van de monsterslang is AQEBI. Zodra de Boot de Divisie of het vierde Uur van, binnenkomt komen de Goden van de regio tevoorschijn en nemen het op sleeptouw. De God heeft dezelfde vorm als voorheen en heeft op geen enkele manier geleden tijdens zijn passage door de Poort, want door het woord van Saa wordt de Poort geopend, de vlammen die de doorgang reinigen stoppen ermee en de bewakers van de doorgang en de beschermgoden trekken hun verzet in.
In deze Divisie dient een serieus obstakel te worden overwonnen. Direct in het vaarwater van de route van AFU-RA is een groep van acht goden, de zogenaamde FAIU-NETERU, die  op hun schouders eenlang stokachtig object dragen, waarvan elk eind eindigt in het hoofd van een stier. Dit object is bedoeld om de lange tunnel in de aarde voor te stellen, waarvan elk uiteinde werd bewaakt door een stier. Door deze tunnel, volgens één traditie, passeert de Nachtzon op zijn reis van de plaats van de zonsondergang naar de plaats van de zonsopgang.

Vedeeld in intervallen zitten op de tunnel zeven Goden genaamd NETERU-AMIU, d.w.z. "De Goden die binnenin zijn" en zij zijn bedoeld om de bewakers voor te stellen van de zeven gedeelten waarin de tunnel is verdeeld. De naam gegeven aan de tunnel is "UAA-TA", d.w.z. "Boot van de Aarde" (Zie afb. 1), maar er is geen twijfel over dat het oorspronkelijk een soort van Duat voorstelde, die volledig in zichzelf was, zoals de stierekoppen aan elk uiteinde van het bewijzen.
De moeilijkheid van het passeren van de "Boot van de Aarde" is vrij snel overwonnen want de Goden van de Duat slepen AFU-RA er doorheen en we zien hen aan het andere eind van de Divisie nog steeds met het sleeptouw in hun handen.
Voor hen zijn de vier Goden wiens armen en handen bedekt zijn, die we reeds hebben gezien in het boek Amduat waar ze de leiding hadden over de vier boten.
Het is niet moeilijk om te verklaren waarom de "Boot van de Aarde" door de Thebaanse priesters werd weggelaten uit hun compositie, hadden ze deze er namelijk ingelaten dan waren ze verplicht geweest om van hun God AFU-RA, de nachtelijke vorm van Amen-Ra, toe te geven dat hij werd gesleept door een inferieure Duat en dat hij werd geabsorbeerd door de Aarde-god.


De Boot van de Aarde.

Boot van de Aarde


De tekst die verwijst naar deze opmerkelijke scene vertelt ons dat AFU-RA de acht Goden, die de "Boot van de Aarde" begeleiden, aanspreekt en verklaart dat hij die er in is "heilig" is. En als reactie zeggen de wezen(s) ENNURKA-TA(?), "Geprezen zij de BA", d.w.z. de ramskoppige vorm van Osiris welke de God had aangenomen, "welke de dubbele stier had ingeslikt (of opgenomen), laat de God in vrede zijn met dat wat hij geschapen heeft". De Goden zeggen ook, "Geprezen zij Ra, wiens Ba met de Aarde-god alles op orde heeft gezet". Zo is het dus vrij duidelijk dat de "Boot van de Aarde" de verblijfplaats is van de Aarde-god.


Aan de rechterkant van AFU-RA, gedurende zijn reis door deze Divisie of dit Uur, zijn de 12 "Heilige Goden die in de Duat zijn", elk in zijn schrijn met zijn deuren wijd open gezet, zij worden bewaakt door een reusachtige slang genaamd SETI.
Deze Goden zijn in een gemummificeerde vorm en vertegenwoordigen een grote categorie van de zalig verklaarde doden, die bestaan in het rijk van Osiris.
Volgens de tekst die naar hen verwijst, treft AFU-RA de schrijnen gesloten aan als hij daar verschijnt en de Goden die er in zijn, wenen en klagen. Door zijn woord vliegen de deuren open en de bewoners van de schrijnen verkrijgen lucht en voedsel en aanbidden hem, maar wanneer hij verder gaat sluiten de deuren van de schrijnen weer en de Goden nemen hun toevlucht in klaagzangen totdat hij weer verschijnt in de volgende nacht.
Aldus dankt een andere categorie van de doden zijn herleving, licht en voedsel aan de weldadigheid van AFU-RA in plaats van aan Osiris.



Enigszins voorbij de 12 schrijnen is een groep van 12 Goden, die gedeeltelijk zijn ondergedompeld in "Het Meer van kokend water". Voor elk van hen bevindt zich een grote plant. De wateren van dit meer hebben de eigenaardige eigenschap om er koel uit te zien voor de smaak en de aanraking van de Goden die er op leven en die zich voeden met de planten die er in groeien.
Het is belangrijk om op te merken dat van het meer wordt gezegd dat het kokend heet is en dat "de vogels op de vlucht gaan bij de aanblik er van en wanneer ze de stank er van ruiken".
Deze beschrijving verteld ons meteen dat "Het Meer van kokend water" geen andere is dan de collectie wateren die lijkt op de "Asphaltitis Lacus" (De Dode Zee) of ἀσφαλτῖτις λίμην, die wordt beschreven doorDiodorus Siculus (Grieks historicus).
Over het water van dit meer wordt gezegd dat het zeer zout is en van een zeer schadelijke geur en het vuur dat brandt onder de grond en de stank van de bitumen zorgen ervoor dat de bewoners van het nabije land ziekelijk zijn en een korte levensduur hebben.
Het land er omheen is desondanks wel goed uitgerust voor de teelt van palmen, waar het wordt doorsneden door vers water.

Het is duidelijk dat de auteur van de Egyptische tekst zijn beschrijving van het Meer niet geleend kan hebben van latere schrijvers en het is even duidelijk dat zijn beschrijving er van de voorstelling is van de overlevering van het bestaan van sommige hete zwavelbronnen of bitumineuze meren, die bestonden in Egypte, waarschijnlijk in of nabij één van de oases.
Bij Kharga bijvoorbeeld zijn verschillende waterbronnen waarvan het water een temperatuur bereikt van 97° Fahrenheit. (circa 36°C)
Zoals we zien op de afbeelding (zie afb. hieronder, overgenomen uit het Boek der Poorten Divisie 3) groeit er een grote plant of boom voor elk van de bewoners, het is dus duidelijk dat er een soort van vegitatie bloeide in de buurt van het Meer. En het schilderachtige kostuum van de Goden, die de inwoners van de regio typeert, doet vermoeden dat ze geen Egyptenaren waren.
De bewoners van "Het Meer van kokend water" smeken AFU-RA om bij hen te komen, zeggende "Zend uw licht over ons, O gij grote God die vuur in zijn ogen heeft".
In antwoord hierop, verordend de God dat hun voedsel zal bestaan sneden brood en groene kruiden en dat hun bier zal worden gemaakt van de
kemtet plant. Deze plant is tot nu toe nog niet exact geïdentificeerd maar het is tamelijk zeker dat het behoort tot een soort die kenmerkend was voor de omgeving van het Meer.

De Goden van het kokende meer.

De wezens die aan de linkerkant staan van AFU-RA zijn verdeeld in twee groepen, de eerste bestaat uit negen mannen en de tweede uit negen Goden en elke groep staat onder het bevel van Temu.
Tussen Temu en het eerste gezelschap, die TCHATCHA worden genoemd, zien we de opgerolde monsterslang Apep, die is ineengezakt als gevolg van de uitspraak van het woord van macht door Temu.
Deze slang trachtte de Boot te omhullen met zijn kronkels om vervolgens een ingang te forceren, maar de TCHATCHA, d.w.z. "Grote Leiders", snijden zijn hoofd open en snijden zijn lichaam op vele plaatsen open en zijn vernietiging werd afgemaakt door Temu.
Deze TCHATCHA leven op hetzelfde voedsel als Ra, maar ze krijgen ook hun deel van de offers gemaakt op aarde voor KHENTI-AMENTI, de oude God der doden van Abydos.

De negen Goden die deze volgen worden genoemd NEBU-KHERT en hun plicht is het om de slang SEBA terug te drijven en te betoveren en het hulpeloos en bewegingloos maken van Apep wanneer hij probeert de Poorten van KHENTI-AMENTI open te breken.
Hun voedsel is hetzelfde als dat van de TCHATCHA, maar zij beschikken over een macht van een opmerkelijk karakter (die wordt weergegeven door de woorden "
maat kheru"), want ze weten de woorden op dusdanige wijze te uitten en met zo'n intonatie dat het effect wat ze hiermee wensten te bereiken onvermijdelijk plaats vond.
Alles wat Osiris bezat als God en rechter van de doden had hij te danken aan de "
maat kheru" of "woord van maat".
Als de God AFU-RA verdwijnt uit de Derde Divisie geven zowel de TCHATCHA als de NEBU-KHERT zich over aan klaagliederen en keren ze terug naar de ingang om te wachten op het verschijnen van de boot tijdens de volgende nacht, wanneer ze opnieuw SEBA en Apep zullen aanvallen en overwinnen.
De exacte plaats die apart was gehouden voor de zielen van menselijke wezens is nergens in de teksten beschreven.


Amduat Boek der Poorten Index Vorig hoofdstuk Volgend hoofdstuk

 

Disclaimer: Aangezien deze vertaling is gemaakt van een vertaling daterend uit 1905 van dhr. E. A. Wallis Budge, welke in het oud-Engels is geschreven, kan ik niet garanderen dat alles 100 procent juist is vertaald en tevens niet garanderen dat hij alles goed heeft vertaald. U zult dan ook af en toe een begrip in het Engels aantreffen waarvoor ik geen zinnige vertaling kon bedenken. Navraag bij een Dr. in de egyptologie levert de bevestiging op dat de transcripties van Wallis Budge niet geheel correct zijn en dus fouten bevatten.

Met vriendelijke groeten,
André de Ruiter

 

 

 
Rechts