WELKOM IN VREDE
De goden en godinnen van het oude Egypte

Links

Aantal bezoekers:

Beginpagina algemeen Beginpagina Goden
Beginpagina Farao's

Contactformulier

Voor de vertalingen van de diverse boeken klik hieronder.

Boek der Doden
De Piramide Teksten
Het Boek Amduat

Het Boek der Poorten
Egyptische hemel en hel

 

 
Amduat Boek der Poorten Index Vorig hoofdstuk Volgend hoofdstuk

De Egyptische Hemel en Hel.

Hoofdstuk 11
Zesde divisie van de Duat

2. Het koninkrijk van Osiris,
volgens het Boek der Poorten.


De Boot van AFU-RA na de eerste vijf Divisies van de Duat te zijn gepasseerd, arriveert nu volgens het Boek der Poorten, in de buurt van het zuidelijke gedeelte van de Delta en nabij het koninkrijk van Osiris, Heer van Mendes en Aboesir.
Echter alvorens de God naar binnen kan dient hij de Poort van de zesde Divisie te passeren, die is genaamd NEBT-AHA en wordt bewaakt door de monsterslang SET-EM-MAAT-F. In de Poort of er vlakbij is de Rechtszaal van Osiris en het is redelijk zeker dat geen enkele ziel zijn koninkrijk bennen kwam zonder te worden gewogen op de balans van de God.
De scene waarin deze Zaal is afgebeeld is van groot belang, want het is anders in vele belangrijke details dan de voorstellingen van het Oordeel dat we kennen van de 'Papyri', zelfs in die welke behoren tot de periode van de 18de en 19de dynastie.
Al de teksten die het beschrijven zijn geschreven in hiërogliefen, maar in veel gevallen hebben de hiërogliefen, zoals Champollion heeft opgemerkt een bijzondere en ongewone betekenis en de titel 'raadselachtig schrijven' er aan gegeven door Goodwin is toepasselijk.

Nebseni wordt gewogen t.o.v. zijn hart.

Weging van het hart


In de 'gewone' Oordeelscenes treffen we aan dat het hart van de overledene wordt gewogen op de balans tegen, het veersymbool of 'Maat' of gerechtigheid, dat de uitvoering van het wegen wordt gedaan door Thoth en Anubis in de aanwezigheid van de grote Goden, de eigenaar van het hart soms toekijkt en dat de overledene door Horus wordt geleid naar Osiris.
Af en toe wordt het hart van de overledene gewogen tegen zijn hele lichaam zoals in het 'Papyrus van Nebseni' en op andere momenten bevatten de pannen van de weegschaal alleen maar gewichten. In de scene voor ons is de opstelling geheel anders. Osiris is gezeten op een staatsie-zetel en draagt de kronen van Noord en Zuid verenigd; in Nebseni wordt gewogen t.o.v. zijn hart.

In zijn handen bevinden zich de symbolen voor 'leven', de ankh en 'konigschap' . Zijn zetel staat op een verhoogd platform, op de negen treden er van staan de negen Goden die zijn gezelschap vormen, onder de voeten van de God, misschien onder zijn platform bevinden zich de doden, d.w.z. de verdoemden of zijn vijanden.
De bovenkant van de Zaal wordt beschermd door een rij speerpunten en aan het plafond hangen de koppen van vier gazellen of oryges.
Volgens een legende tranformeerden vijanden van Osiris zichzelf in deze vorm en werden gedood door de God.

Ankh

ankh

koningschap

koningschap


De balans van Osiris, met zijn gewichten.

Balans van Osiris

Op het platform direct voor de God staat Thoth, in de vorm van een mummie en hij dient als de standaard van de balans, het object in de schaal wordt afgewogen tegen het symbool van 'het kwaad', die het zoals het lijkt precies in evenwicht houd. Dit zo zijnde, lijkt het erop dat de verdorvenheid van de overledene niet verder gaat dan een erkende grens. Anubis, in de bovenste hoek van de scene richt enige woorden tot Thoth, die de balans op zijn schouders draagt.
In de kleine boot nabij de Weegschaal bevindt zich een varken die wordt geslagen door een aap, de naam van het varken is AM-A, maar noch zijn functie alsmede die van de aap zijn niet duidelijk bekend. De aap zou het equivalent kunnen zijn van de aap met een hondekop, die op de balk van de Weegschaal zit in de afbeeldingen van het Thebaanse papyri en het varken zou de 'Eter van de Doden' kunnen voorstellen, maar op dit moment zijn dit meer vermoedens dan zekerheden.
Met betrekking tot het varken is het interessant om op te merken dat in het 'Papyrus van Nekht' de overledenen wordt gezien bij het pakken van een keten waarmee een slang is geboeid en het spietsen van een varken.
Het belangrijkste punt van belang in de hele scène is het feit dat het arrest hier afgebeeld is van een meer primitief karakter dan die welke in het 'Boek van de Doden' staat.


'Het kwaad'.

Het kwaad


De rechtszaal van Osiris,
 volgens het Boek der Poorten.

(Van Champollion, Monumenten van Egypte, tom. Iii, pl. Cclxxii.)
Rechtszaal van Osiris

De Boot van AFU-RA, na de passage van de Zaal van Osiris, komt nu in de verblijfplaats van de gezegenden en de afbeeldingen van de zesde Divisie zijn bedoeld om ons de bezigheden te tonen van zij die zijn uitgeroepen tot "recht en waar".
De Boot wordt in deze Divisie voortgesleept door vier Goden van de Duat en direct ervoor bevindt zich een serie van scepters van Seb met een jakhalsachtige kop, aan elk scepter zijn twee vijanden vastgebonden. Aan de zijde van elke scepter bevindt zich een God, die ervoor zorgt dat de afgekondigde straffen door Osiris naar behoren worden uitgevoerd. Het is opmerkelijk dat de twee ogen van Ra zijn geplaatst tussen de eerste twee scepters.
De Egyptische tekst maakt het duidelijk dat de vijanden van Osiris zijn vastgebonden aan de scepters van Seb volgens het decreet van de God en zijn voorbereid om te worden afgeslacht in de Zaal van Ra.

Nekht spietst het varken van het kwaad.
Nekht

Aan de rechterkant van het pad van AFU-RA bevinden zich 12 'Maati Goden', die Maat dragen en 12 HETEPIU Goden die voorraden dragen. Dit zijn zij die wierook offerden aan de Goden en wiens 'kau' of verschijning is schoon gewassen en wiens zonden zijn weggedaan en wie goed waren volgens het oordeel.
Daarom heeft Osiris hen verordend om "MAAT van MAAT" te zijn, d.w.z. "meest rechtschapen" en hij heeft hen een plaats gegeven in de verblijfplaats, in zijn eigen aanwezigheid met vrede en het eten van Maat om van te leven.
Aan de linkerkant van het pad van AFU-RA bevinden zich 12 Goden van wie elk een grote korenaar verzorgt en 12 Goden voorzien van sikkels, bezig met oogsten. De tarwe die hier groeit zijn "de ledematen van Osiris" (hat Sar), d.w.z. ze worden beschouwd als delen van het lichaam van de God en de inwoners van het koninkrijk van Osiris en de mensen op aarde, aten het lichaam van de God wanneer ze tarwebrood aten.
De tarwe die in het koninkrijk van Osiris groeide was uiteraard in elk opzicht groter en fijner dan de tarwe die op aarde groeide en het wordt uitdrukkelijk gezegd dat de "Khu", d.w.z. zalige verklaarde geesten, leven van het goddelijke graan (Nepra) in het land van de Licht-god.
Om die reden, dat het graan hier een vorm van Osiris is, leven de "Khu" van de God zelf en eten hem dagelijks. Dit is exact het soort geloof dat we verwachten dat de primitieve Egyptenaren in een bepaalde periode bezitten.

Het idee van een hemel waarin de tarwe welig groeit en voedsel daarvan gemaakt in overvloed verkrijgbaar is, werd in hun geest ontwikkeld na de introductie van tarwe in Egypte uit Azië en nadat de Egyptenaren landbouwers waren geworden. De God van een dergelijke hemel was natuurlijk de Korengod Neper (of Nepra), maar het lijkt er op dat Osiris met hem wordt geïdentificeerd in een zeer vroege periode en alsof hij tenslotte al zijn attributen absorbeerde.
Het idee van een hemel met een dergelijk simpel karakter moet noodgedwongen zeer oud zijn en het veronderstelt het bestaan van overtuigingen m.b.t. het toekomstige leven welke de latere Egyptenaren vaak moeten hebben verloochend in hun geheime harten.
In het Boek der Poorten zien we NEB-AUT-AB, d.w.z. Ra verordenen dat de tarwe in deze regio moet ontkiemen en dat de planten tot een grote omvang moeten groeien en zij die de gewassen verzorgen, smeken hem om op hun te schijnen, want als hij schijnt dan ontspruit het graan en groeien de planten

Nu hoewel Osiris vanuit een fysisch oogpunt de Graangod of Korengod was en de tarwe zijn ledematen waren, die werden opgegeten door zijn volgelingen, was hij tevens de Heer van MAAT, d.w.z. "rechtvaardigheid" en "integriteit" en zelfs de personificatie van deze abstracte (goede) eigenschappen. Tijdens het aanspreken van de Maati Goden verklaart hij dat ze "MAAT van MAAT" en hij maakt het duidelijk dat hij ze beschouwt als wezens van gelijke natuur zoals hemzelf en dat ze zullen leven op MAAT, in andere woorden, zij zijn de Waarheid geworden en zij zullen leven op de Waarheid en voor altijd als Waarheid bestaan.
Blijkbaar vertegenwoordigen de 'Maati Goden' de hoogste opvatting van spirituele wezens die in de vroege periode bij de Egyptenaren opkwamen en die alleen overeenkomt met die van een latere periode, volgens welke de volgelingen van de Zonnegod, die met hem mee reisden in de "Boot van Miljoenen jaren", uiteindelijk wezens werden die alleen maar uit licht bestonden.
Het zou nutteloos zijn om te beweren dat beide opvattingen in het algemeen werden geloofd door het gehele land, aangezien de Egyptenaren als volk geloofden in een hemel waarin geluk van een zeer materieel karakter te vinden was.
Toch moeten er onder de opgeleide en priestelijke klasse vrome mannen en vrouwen zijn geweest wiens verlangens naar toekomstig geluk niet bevredigd konden worden met beloftes van koeken, bier en vrijerij en aan wie het idee om de equivalent te worden van de eeuwige God der Doden troost en hoop zou verschaffen.


Amduat Boek der Poorten Index Vorig hoofdstuk Volgend hoofdstuk

 

Disclaimer: Aangezien deze vertaling is gemaakt van een vertaling daterend uit 1905 van dhr. E. A. Wallis Budge, welke in het oud-Engels is geschreven, kan ik niet garanderen dat alles 100 procent juist is vertaald en tevens niet garanderen dat hij alles goed heeft vertaald. U zult dan ook af en toe een begrip in het Engels aantreffen waarvoor ik geen zinnige vertaling kon bedenken. Navraag bij een Dr. in de egyptologie levert de bevestiging op dat de transcripties van Wallis Budge niet geheel correct zijn en dus fouten bevatten.

Met vriendelijke groeten,
André de Ruiter

 

 

 
Rechts