WELKOM IN VREDE
De goden en godinnen van het oude Egypte

Links

Aantal bezoekers:

Beginpagina algemeen Beginpagina Goden
Beginpagina Farao's

Contactformulier

Voor de vertalingen van de diverse boeken klik hieronder.

Boek der Doden
De Piramide Teksten
Het Boek Amduat

Het Boek der Poorten
Egyptische hemel en hel

 

 
Amduat Boek der Poorten Index Vorig hoofdstuk

De Egyptische Hemel en Hel.

Hoofdstuk 14 (deel 2)
Twaalfde divisie van de Duat

1. Oostelijke vestibule van de Duat,
volgens het boek der Poorten.


Het laatste deel van het Boek der Poorten, bevat representaties van de Poort TESERT-BAIU met zijn twee deuren, die leiden naar dat gedeelte van de hemel waarin de zon opkomt en waar de Zonnegod zich inricht in zijn Boot in de hemel.
Deze Poort heeft geen gezelschap van Goden in gemummificeerde vorm om het te bewaken en ervoor staan twee standaarden of scepters, elk bedekt met een menselijk hoofd, boven die aan de linkerkant bevindt zich de kever van KHEPERA en boven de andere is de schijf van Temu.
M.a.w. de Poort wordt bewaakt door symbolen van de opkomende en ondergaande zon.
De galerij tusen de muren wordt net zoals voorheen bestreken door vlammen en een bewaker in gemummificeerde vorm bewaakt elk uiteinde ervan, de ene, PAI (of BAI) vertegenwoordigt de dageraad en de ander AKHEKHI de avondstond.
Binnen de Poort bevinden zich twee deuren, de ene bewaakt door de monsterslang SEBI en de ander door de monsterslang RERI. Bij het begin is de uraeus van Nephthys en bij de latei de uraeus van Isis, want deze Godinnen bewaken deze "Geheime Poort".

De God AFU-RA, die zoals we gezien hebben zichzelf heeft getranformeerd in KHEPERA en door de hulp van de God wiens activiteiten zijn beschreven, zichzelf voorziet van een nieuw gezicht of schijf en nieuw licht of vuur, passeert door de Poort TESERT-BAIU, die het eind van de Duat markeert, in de vestibule van de wereld van het licht.
We zien hem niet langer in de vorm van een man met de kop van een ram, staand onder de plooien van de slang MEHEN, maar hij verschijnt als KHEPERA, d.w.z. als zijn kever, met de schijf voor hem.
Uit de scene waarmee het Boek der Poorten eindigt, leren we dat zodra de God de Poort van TESERT-BAIU passeert, hij binnengaat in de wateren van Nun, de God van de oeroude waterige diepte van de hemel.
De dienaren van KHEPERA verschijnen nu met de MATET-SEKTET BOOT, die ze in gereedheid hebben en de God neemt zijn plaats er in met de Goden die het leiden en voortstuwen.
Nun tilt dan de Boot boven zijn hoofd en de Godin Nut ontvangt de Schijf van de zon in haar handen. Het zal worden opgemerkt dat zij staat op het hoofd van een God wiens lichaam dusdanig is gebogen dat het een cirkel vormt. De verklarende tekst geeft aan dat de God Osiris is en dat zijn lichaam de Duat is.
Zo zien we dat "de schoot van Nut", waaruit zoals gezegd wordt de Zonnegod wordt geboren, vrij dicht bij het Oostelijke einde van de Duat ligt en dat het de vestibule vormt die leidt naar de wereld van het licht.

Dicht bij de hoge boeg van de Boot zien we de zonneschijf passeren door een kloof in de bergen, die de Oostelijke Vestibule van de Duat scheidt van de hemel van deze wereld, deze schijf is dezelfde als die we Nut hebben zien ontvangen van de Kever van KHEPERA en terwijl het de kloof doorkruist vindt de dageraad plaats op aarde.
Wanneer de schijf aan de horizon is, weten alle mensen dat de monsters van de Duat gefaald hebben om AFU-RA te vernietigen of zijn passage te belemmeren, dat de God met de hulp van KHEPERA al zijn transformaties heeft gemaakt, dat hij opnieuw in de hemel is verschenen, vol van licht, vuur en leven en dat een ieder in ieder geval voor weer een dag tevreden met de wereld zullen zijn.
Ondertussen hebben de zielen van de gezegenden die in de Boot van AFU-RA door de Duat zijn gereisd en samen met hem aan alle gevaren zijn ontsnapt, ook hun transformaties net zoals hem gemaakt en nu verrijzen ze met hem boven deze aarde en zijn in staat om weer een keer te kijken naar hun eigen huizen, verblijfplaatsen en vrienden.
Hun metgezellen zijn de Goden die Ra dienen en als ze leven van het voedsel van Ra en zich kleden in zijn kleding, worden ze in alle opzichten net als hem.

Voor de wezens die werden achtergelaten in de Duat, d.w.z. voor degenen die niet waren voorzien door Osiris in SEKHET-AARU en SEKHET-HETEPIT, moet het bestaan een treurige zijn geweest, want zij waren verplicht om in duisternis en ellende te zitten, behalve voor de korte tijd dat AFU-RA passeerde door hun Divisies.
Toen de Goden in dit gezelschap de duisternis verlichten met het vuur dat uit hun lichamen voortkwam en van de God zelf, medelijden voor degenen voor wie het geven van offers op aarde was opgehouden deed hen de woorden spreken die voeding voor deed produceren.
Dergelijk handelingen van genade kunnen echter niet genoeg zijn geweest om het geluk van degenen aan wie het werd toegekend zeker te stellen, want bij elke vermelding in de tekst als de Poort wordt gesloten nadat de God is gepasseerd, lezen we dat de zielen achter de Poort weeklagen, kreten van rouw uitten en bitter huilen.

Men moet niet vergeten dat de standpunten die hier worden beschreven, alleen die van de priesters van Amon-Ra waren, die zoals we hebben gezien probeerden aan te tonen dat hun God de Heer van alle Duats van Egypte was en dat alle Goden van de doden, waaronder zelfs Osiris en alle gezegenden van hem afhankelijk waren voor licht en voedsel, wat zij van hem ontvingen in ruil voor de diensten die zij aan hem hadden verleend als hun opperheer.
Zij die deze standpunten niet deelden en geen volgelingen van Osiris waren, geloofden net als alle primitieve Egyptenaren, dat de Duat een plaats van duisternis, honger, dorst, ellende en uiteindelijk vernietiging was.
Zij geloofden niet in het vagevuur of in eeuwigdurende straffen, de wezens in de Duat leefden net zolang als hun vrienden en familieleden op aarde de voorgeschreven offers maakten in hun naam en niet langer.
De schaduwen, zielen en lichamen van degenen die zonder voedsel zaten in de Duat werden tesamen met de duivels en monsters die de voortgang van de Zonnegod trachten te stoppen, verwoest door vuur elke dag, volkomen en finaal.
Maar elke dag bracht zijn eigen voorraad van vijanden voor Ra en van de doden en de wezens die werden verteerd in de poelen van vuur op een dag waren niet dezelfden, hoewel ze tot dezelfde klassen behoorden zoals degenen die de dag ervoor verbrand waren.


Amduat Boek der Poorten Index Vorig hoofdstuk

 

Disclaimer: Aangezien deze vertaling is gemaakt van een vertaling daterend uit 1905 van dhr. E. A. Wallis Budge, welke in het oud-Engels is geschreven, kan ik niet garanderen dat alles 100 procent juist is vertaald en tevens niet garanderen dat hij alles goed heeft vertaald. U zult dan ook af en toe een begrip in het Engels aantreffen waarvoor ik geen zinnige vertaling kon bedenken. Navraag bij een Dr. in de egyptologie levert de bevestiging op dat de transcripties van Wallis Budge niet geheel correct zijn en dus fouten bevatten.

Met vriendelijke groeten,
André de Ruiter

 

 

 
Rechts