WELKOM IN VREDE
De goden en godinnen van het oude Egypte

Links

Aantal bezoekers:

Beginpagina algemeen Beginpagina Goden
Beginpagina Farao's

Contactformulier

Voor de vertalingen van de diverse boeken klik hieronder.

Boek der Doden
De Piramide Teksten
Het Boek Amduat

Het Boek der Poorten
Egyptische hemel en hel

 

 
Boek der Doden
Bezweringen 125 en 125A


Bezwering 1251

a

P     Wat dient er gezegd te worden bij het arriveren in dit Paleis van Justitie, N. zuiverend van al het kwade wat hij heeft gedaan en het aanschouwen van de gezichten van de goden.
P var 1 Bezwering voor het afdalen naar de Paleis van Justitie.
    2 N. zal zeggen:
S 1   Heil aan u grote god, Heer der Rechtvaardigheid! Ik ben bij u gekomen mijn heer zodat u mij zo kunt brengen dat ik uw schoonheid kan zien, want ik ken u en ik ken uw naam en ik ken de namen van de 42 goden die bij u zijn in deze Hal der Rechtvaardigheid, die leven van hen die het kwade liefhebben en die hun blood inslikken op die dag van de afrekening van de karakters in de aanwezigheid van Wennefer.
Ziet, ik ben bij u gekomen, ik heb u waarheid gebracht, ik heb valsheid afgewezen voor u.
  2   Ik ben niet vals geweest tegen mensen, ik heb mijn partners niet beroofd, ik heb niets verkeerd gedaan in de Plaats der Waarheid, ik heb niet geleerd dat wat niet is, ik heb geen kwaad gedaan, ik heb dagelijks werk gedaan als onmatigheid tot wat er voor mij te doen was, mijn naam heeft de kantoren niet bereikt van hen die slaven controleren, ik heb de wees niet beroofd van zijn bezit, ik heb niet gedaan waar de goden van gruwelen, ik heb geen dienaar belasterd bij zijn meester, ik heb geen pijn veroorzaakt, ik heb niemand hongerig gemaakt, ik heb niemand laten huilen, ik heb niet gemoord, ik heb geen opdracht tot moord gegeven, ik heb niemand laten lijden, ik heb de voedselofeers in de tempels niet verminderd, ik heb de broden van de goden niet vernietigd, ik heb het voedsel van de geesten niet weggenomen, ik heb niet gecopuleerd, ik heb me niet misdragen, ik heb de voedselvoorraden niet verminderd, ik heb de boom niet kleiner gemaakt, ik heb geen beslag gelegd op velden, ik heb niets gelegd op de gewichten van de hand-balans, ik heb niet genomen van de gewichten van de staande weegschalen, ik heb geen melk ontnomen van de monden van kinderen, ik heb de kuddes niet beroofd van hun weiland, ik heb geen vogels gevangen in de reservaten van de goden, ik heb geen vis gevangen uit hun moerassen, ik heb geen water omgeleid in zijn seizoen, ik heb geen dam gebouwd in stromend water, ik heb geen vuur gedoofd terwijl het brandde, ik heb geen data genegeerd voor het offeren van vleessoorten, ik heb geen vee achtergehouden van de offers voor de goden, ik heb geen god bestreden in zijn processie.
  3   In ben rein, rein, rein, rein! Mijn reinheid is de reinheid van die grote feniks die in Heracleopolis is, want ik ben inderdaad de neus van de Heer van de Wind die alle mensen levend maakt op die dag van het voltooien van het Heilige Oog in Heliopolis op de laatse dag in de tweede maand van de winder, in het bijzijn van de heer van dit land.
Ik ben hij die de voltooiing van het Heilige Oog zag in Heliopolis en geen enkel kwaad zal tot stand komen tegen mij in dit land in deze Hal der Rechtvaardigheid, want ik ken de namen van deze goden die er in zitten.

Onder BM 10470-3, bezwering 125.

Ani en zijn vrouw Tutu kijken toe als zijn hart wordt gewogen tegen een struisvogelveer, Maat voorstellend.
Anubis controleert de accuraatheid van de balans. Thoth staat gereed om het resultaat op te schrijven en Am-mit, het hybride monster wacht om elk hart dat de test niet volbrengt op te slokken.
Ani's ziel met mensenhoofd, zijn lot en geboorte godinnen en zijn bestemming kijken toe. Twaalf goden en godinnen met was-scepters zitten op een troon achter een overladen offertafel als getuigen van het oordeel.
Boek der Doden - bezwering 125

b

De Verklaring van Onschuld Voor de Goden van het Tribunaal.

S 1   O Grote-stapper die tevoorschijn kwam uit Heliopolis, ik heb geen valsheid begaan.
  2   O Bevatter van vuur die tevoorschijn kwam uit Kheraha, ik heb niet geroofd.
  3   O Nieuwsgierige die tevoorschijn kwam uit Hermopolis, ik ben niet hebzuchtig geweest.
  4   O Opslokker van schaduwen die tevoorschijn kwam uit de grot, ik heb niet gestolen.
  5   O Gevaarlijke die tevoorschijn kwam uit Rosetau, ik heb geen mensen vermoord.
  6   O Dubbele Leeuw die tevoorschijn kwam uit de hemel, ik heb geen voedselvoorraden vernietigd.
  7   O Vurige Ogen die tevoorschijn kwam uit Letopolis, ik heb geen misdaden begaan.
  8   O Vlam die achterwaarts tevoorschijn kwam, ik heb de goden-offers niet gestolen.
  9   O Bottenbreker die tevoorschijn kwam uit Heracleopolis, ik heb geen leugens verteld.
  10   O Vlammen aanblazer die tevoorschijn kwam uit Memphis, ik heb geen voedsel weggenomen.
  11   O Gij van de grot die die tevoorschijn kwam uit het Westen, ik ben niet eigenzinnig geweest.
  12   O Gij met Witte tanden die tevoorschijn kwam uit de Faiyum, ik heb niet gezondigd.
  13   O Bloed-verslinder die tevoorschijn kwam uit het bloedbad, ik heb geen heilige stier gedood.
  14   O Eter van ingewanden die tevoorschijn kwam uit het Huis van Dertig, ik heb geen meineed gepleegd.
  15   Oh Heer der Waarheid die tevoorschijn kwam uit Maaty, ik heb geen brood gestolen.
  16   O Zwerver die tevoorschijn kwam uit Bubastis, ik ben geen luistervink geweest.
  17   O Bleke die tevoorschijn kwam uit Heliopolis, ik heb niet gekletst.
  18   O Dubbel kwaad die tevoorschijn kwam uit Andjet, ik heb niet geredetwist m.u.v. als het mijn eigen bezit aangaat.
  19   O Wememty-slang die tevoorschijn kwam uit de plaats der executie, ik heb geen homoseksuele handelingen begaan.
  20   O Gij die ziet wie gij brengt die tevoorschijn kwam uit het Huis van Min, ik heb me niet misdragen.
  21   O Gij die boven de Oude staat die tevoorschijn kwam uit Imau, ik heb geen terreur gepleegd.
  22   O Vernietiger die tevoorschijn kwam uit Xois, ik heb niet gezondigd.
  23   O Verstoorder die tevoorschijn kwam uit Weryt, ik ben niet heetgebakerd geweest.
  24   O Jeugd die tevoorschijn kwam uit de Heliopolitaanse nome, ik ben niet doof gewwest voor woorden van waarheid.
  25   O Voorspeller die tevoorschijn kwam uit Wenes, ik heb geen onrust veroorzaakt.
  26   O Gij van het altaar die tevoorschijn kwam uit de geheime plaats, ik heb niet bedot.
  27   O Gij wiens gezicht achter hem is die tevoorschijn kwam de Grot van Onrecht, ik heb mij niet onbetamelijk gedragen noch gecopuleerd met een jongen.
  28   O Heet-voet die tevoorschijn kwam uit de schemering, ik ben niet onachtzaam geweest.
  29   O Gij van de duisternis die tevoorschijn kwam uit de duisternis, ik heb geen ruzie gezocht.
  30   O Brenger van uw offerande die tevoorschijn kwam uit Saïs, ik ben niet overmatig actief geweest
  31   O Bezitter van gezichten die tevoorschijn kwam uit Nedjefet, ik ben niet ongeduldig geweest.
  32   O Aanklager die tevoorschijn kwam uit Wetjenet, ik heb mijn natuur niet bedoezeld, ik heb geen (afbeelding van) een god weggespoeld.
  33   O Bezitter van horens die tevoorschijn kwam uit Assiut, ik ben niet praatziek geweest.
  34   O Nefertum die tevoorschijn kwam uit Memphis, ik heb niets misgedaan, ik heb geen kwaad gezien.
  35   O Temsep die tevoorschijn kwam uit Busiris, ik heb geen magie gebruikt tegen de koning.
  36   O Gij die handeld volgens uw wil, die tevoorschijn kwam uit Tjebu, ik heb niet in water gewaad.
  37   O Vloeibare, die tevoorschijn kwam uit de Diepte, ik ben niet luidruchtig geweest.
  38   O Bevelhebber der mensheid die tevoorschijn kwam uit uw huis, ik heb God niet beschimpt.
  39   O Verschaffer van het goede die tevoorschijn kwam uit Hoei, ik ben niet uitgeput.
  40   O Neheb-Kau die tevoorschijn kwam uit de Stad, ik heb geen onderscheid voor mezelf gemaakt.
  41   O Slang met opgeheven kop die tevoorschijn kwam uit de grot, ik ben niet rijk behalve m.b.t. mijn eigen bezit.
  42   O Ini-di-ef, die tevoorschijn kwam uit het Stille Land, ik heb niet godslasterlijk gesproken over God in mijn stad,

Onder BM 10471-11, bezwering 125.

De Negatieve Confessie. Binnenin een met zorg afgewerkt heiligdom zitten de 42 Assessors van de Doden. Die elk worden aangesproken met hun naam en aan elk van hen ontkend Nakht dat hij een specifieke zonde heeft begaan. De confessie wordt gadegeslagen door op de troon zittende zonnegod met valkenkop en de twee Maats, allen was-scepters vasthoudend en door Thoth als baviaan, de maan dragend op zijn hoofd en een schrijverspalet vasthoudend.
Boek der Doden - Bezwering 125

c

Wenden tot de God van het Paleis van Justitie.

P     Om te zeggen door N.:
S 1   Heil aan u, gij goden die zich in het Paleis van Justitie bevinden! Ik ken jullie en ik ken jullie namen, ik zal niet in jullie messen vallen, jullie niet het kwaad in mij brengen naar deze god in wiens suite jullie verblijven, geen fout van mij aangaande jullie zal uitkomen, jullie zullen de waarheid spreken over mij in het bijzijn van de Heer van Allen, want ik heb gedaan wat rechtvaardig was in Egypte, ik heb God niet beschimpt en er is geen overtreding begaan door mij aangaande de regerende koning.
  2   Heil aan u, O gij die zich in het Paleis van Justitie bevinden, die geen leugens in hun lichamen hebben, die leven op waarheid en waarheid inslikken in het bijzijn van Horus die in zijn schijf is.
Red me van Babai, die leeft van de ingewanden van de ouderen op die dag van de grote afrekening.
  3   Ziet ik ben bij jullie gekomen zonder valsheid van mijn kant, zonder misdaad van mijn kant, zonder kwaad van mijn kant en er is niemand die tegen mij getuigd, want ik heb niets tegen hem gedaan. Ik leef op de waarheid, ik slik de waarheid in, ik heb gedaan wat mensen zeggen en waarmee de goden tevreden zijn. Ik heb God gunstig gestemd met dat wat hij verlangt; ik heb brood gegeven aan de hongerigen, water aan de dorstigen, kleren aan de naakten en een boot aan hem die geen boot had, ik heb goden-offers gegeven aan de goden en invocatie-offers aan de geesten.
  4   Red mij, bescherm mij, zonder dat jullie me rapporteren in het Bijzijn, want ik ben puur van woorden en heb pure handen, iemand aan wie is verteld 'Dubbel welkom!" door hen die hem zien, want ik heb die geweldige uiting gehoord die de nobelen spraken met de Kat in het Huis van Hem wiens mond gaapt. Hij die voor mij getuigt, is Hij wiens gezicht achterwaarts is en hij geeft de kreet. Ik heb de scheiding gezien van de ished-boom in Rosetau, ik ben hij die de goden bijstaat, die de aangelegenheden van hun lichamen kent. Ik ben hier gekomen om een getuigenverklaring af te leggen naar waarheid en om de balans op de juiste plaats te zetten in het Stille Land.
  5   O Gij die hoog op zijn standaard is, Heer van de Atef-kroon, die zijn naam maakte als Heer van de Wind, red mij van uw boodschappers, die kwaad doen en mishandelingen veroorzaken en die geen tolerantie tonen, want ik heb gedaan wat rechtvaardig is voor de Heer van rechtvaardigheid.
  6   Ik ben puur, mijn voorhoofd is schoon, mijn achterste delen zijn gereinigd en mijn middel is in de Poel der Waarheid er is geen ledemaat van mij die verstoken is van waarheid. Ik heb gebaad in de Zuidelijke Poel, ik heb gerust in de Noordelijke Stad, in het pure Veld van de Sprinkhanen, waarin de bemanning van Re zich bevind, in dit tweede uur van de nacht en het derde uur van de dag en de goden zijn gekalmeerd als zij er passeren 's-nachts of overdag.

De dode man wordt ondervraagd.

      'Jij heb er voor gezorgd dat hij komt', zeggen zij over mij. 'Wie ben jij?' zeggen ze tegen mij. 'Wat is jouw naam?' zeggen zij tegen mij.
'Ik ben het onderste deel van de papyrusplant; "Hij die op zijn moringa-boom is" is mijn naam.'
'Wat ben je gepasseerd?' zeggen zij tegen mij.
'Ík ben de stad te noorden van de moringa-boom gepasseerd.'
'Wat heb je daar gezien?'
'Zij waren het kalf en de dij.'
'Wat heb je tegen hen gezegd?'
'Ik heb de feestelijkheden gezien in deze landen van de Feniciërs.'
'Wat hebben ze aan jou gegeven?'
'Branhout en een pilaar van faience.'
'Wat heb je daarmee gedaan?'
'Ik heb ze begraven op de rivieroever van Maat m.b.v. het nachtritueel.'
'Wat heb je daar gevonden op de rivieroever van Maat?'
'Het was een vuurstenen staf genaamd "Gever van Lucht".
''Wat heb je gedaan met het brandhout en de pilaar van faience, nadat je ze begraven had?'
'Ik heb een kreet geslaakt, ik heb ze opgegraven, het vuur geblust, heb de pilaar gebroken en in het kanaal gegooid.'
"Kom en treedt binnen door deze deur van het Paleis van Justitie, want jij kent ons.'
  7   "Wij zullen je niet laten binnentreden door ons,' zeggen de deurposten van deze deur, 'tenzij je onze naam verteld.'
' "Peiler van Waarheid" is jullie naam.'
'Ik zal jou niet binnenlaten door mij,: zegt de deurvleugel van deze deur aan de rechterhand, 'tenzij je mijn naam verteld.'
' "Balans-schaal die de Waarheid weegt" is uw naam.'
'Ik zal jou niet binnenlaten door mij,: zegt de deurvleugel van deze deur aan delinkerhand, 'tenzij je mijn naam verteld.'
' "Balans-schaal van wijn" is uw naam.'
'Ik zal je niet laten passeren,' zegt de bodem van deze deur, 'tenzij je mijn naam verteld.'
' "Os van Geb" is uw naam.'
'Ik zal niet openen voor jou,' zegt het deurkozijn van deze deur, 'tenzij je mijn naam verteld.'
' "Teen van zijn moeder" is uw naam.'
'Ik zal jou niet binnen laten komen,' zegt de grendel van deze deur, 'tenzij je mijn naam verteld.'
' "Levend Oog van Sobek, Heer van Bakhu" is uw naam.'
'Ik zal niet voor jou opengaan,' zegt deze deur, 'tenzij je mijn naam verteld.'
' "Boezem van Shu welke hij plaatste als bescherming voor Osiris" is uw naam.'
'Wij zullen jou niet binnen laten,' zeggen de dwarsbalken van deze deur, 'tenzij je onze namen verteld.'
' "Kinderen van uraei" zijn jullie namen.'
'Ik zal niet opengaan voor jou noch jou laten beinnenkomen,' zegt de portier van deze deur, 'tenzij je mijn naam verteld.'
' "Os van Geb" is uw naam.'
'Jij kent ons; komt binnen bij ons.'
  8   'Ik wil niet dat jij op mij loopt,' zegt de vloer van dit Paleis van Justitie.
'Waarom niet? Ik ben puur.'
'Omdat ik de namen niet kent van jou voeten waarmee jij op mij zult lopen. Vertel ze aan mij.'
' "Geheim beeld van Ha" is de naam van mijn rechter voet; "Bloem van Hathor" is de naam van mijn linker voet.'
'Jij kent ons; komt binnen bij ons.'
'Ik zal jou niet aankondigen,' zegt de portier van dit Paleis van Justitie, 'tenzij je mijn naam verteld.'
' "Kenner van harten, uitzoeker van lichamen" is uw naam.'
"Bij welke god zal ik je aankondigen?'
'Bij hem die nu aanwezig is. Vertel het aan de Dragoman van de Twee Landen.'
'Wie is de Dragoman van de Twee Landen?'
'Hij is Thoth.'
''Kom!' zegt Thoth. 'Waarvoor ben je gekomen?'
'Ik ben hier gekomen om verslag te doen.'
'Wat is jouw conditie?'
'Ik ben vrij van boosaardigheid, ik heb mijzelf afgewend van de onenigheden van hen die nu leven, ik ben niet onder hen.'
'Bij wie zal ik jou aankondigen?'
'U zal mij aankondigen bij Hem wiens dak vuur is, wiens muren levende uraei zijn, van wie de vloer van zijn huis de wateren zijn.'
'Wie is hij?'
'Hij is Osiris.'
'Gaat voort; ziet, je bent aangekondigd. Jouw brood is het Heilige Oog, jouw bier is het Heilige Oog; wat voort gaat op de stem voor jou op aarde is het Heilige Oog.'
T 1   Te reciteren op het moment van binnentreden in de brede hal van de Twee Waarheden.
  2   Laat iemand deze bezwering opzeggen als hij puur en rein is, nadat hij zijn kleren heeft aangedaan, geschoeid is met witte sandalen en gezalfd is met mirre en een jonge stier, gevogelte, wierook, brood en bier en groenten heeft gegeven.
  3   Zie, kopieer deze tekst die is geschreven op een schone grond met Nubisch pigment voor uzelf en strijk het uit op grond die geen leeuw heeft betreden.
  4   Wat betreft degene namens wie deze rol is gebruikt, hij en zijn kinderen zullen blijven gedijen en niet hongerig zijn. Hij zal een vertrouweling zijn van de Koning en van zijn hovelingen. Er zal aan hem gegeven worden, koek, een kruik, brood en een stuk vlees van het altaar van de grote god.. Hij zal niet uit de buurt van de poort in het westen worden gehouden. Hij zal worden opgehaald met de Koningen van Boven en Beneden-Egypte. Hij zal in het gevolg van Osiris zijn.
  5   Een werkelijk uitstekende bezwering, miljoenen keren bewezen.

Onder BM 10479-6, bezwering 125.

In een heiligdom, overdekt met een versierd plafond, zit Osiris op een troon met Isis en Nephthys achter hem, getuige zijnd van het Wegen van het Hart van Hor.
Maat met een struisvogelveer als hoofd, introduceert de overledene; Anubis en Horus helpen met het wegen; Thoth wenst het resultaat op te schrijven en Am-mit, het monster heeft plaatsgenomen op een sokkel in de vorm van een tombe voor een volle offertafel, gereed om elk hart dat wordt afgewezen op te slokken. In één hoek aanbidden Hor en zijn vrouw 35 van de 42 Assessors van de Doden, die elk een veer van Maat vasthouden.
Boek der Doden - Bezwering 125

Onder BM 9901-3, bezwering 125.

Anubis introduceert Hunefer bij het Wegen van zijn Hart tegen de veer van Maat. Anubis, voor de tweede keer afgebeeld, controleert de accuraatheid van de balans; Thoth staat klaar om het resultaat op te schrijven, bekeken door het monster Am-mit, die de zondige harten opslokt.
Van blaam gezuiverd wordt Hunefer door Horus met valkenkop geintroduceerd aan Osiris, die op een troon zit in een met zorg afgewerkte kamer met Isis en Nephthys achter hem en de vier zonen van Horus staand op een lotus voor hem.
Boven, achter een offertafel en aanbeden door Hunefer, hurken 14 goden en godinnen die getuige zijn van het oordeel.
Boek der Doden - bezwering 125
Bezwering 125A2

a

P 1   Bezwering voor het binnentreden van de brede hal van de Twee Waarheden en het aanbidden van Osiris, presiderend over het westen.
  2   Om te zeggen door Osiris N.:
S     Ik ben hierheen gekomen om uw pracht te zien, mijn handen ophoog geheven in adoratie voor uw echte naam. Ik ben hierheen gekomen voordat de pijnboom tot leven kwam, voor de acacia was geboren of de grond een tamarisk voort bracht. Ik als de geheime plaats binnen ga, spreek ik met Seth en maak hem blij die mij na staat. Iemand die zijn gezicht verbergt wanneer zijn glans valt op geheime zaken, hij gaat binnen in het huis van Osiris en ziet de geheimen die zich daarin bevinden. De raden van de toegangen bestaat uit gezegenden.

b

P     Om te zeggen door Anubis aan zijn entourage.
S 1   Een man gekomen uit Egypte verklaart dat hij onze weg en stad kent en ik ben het eens. Ik ruik zijn geur als dat van één van jullie.
  2   Zegt hij tegen mij: "Ik ben Osiris N. ik ben hierheen gekomen om de grote goden te zien, opdat ik mag leven van de offers dat hun voedsel is, terwijl ik <naast> de Ram, de Heer van Mendesben. Hij laat me opstegen als een feniks op mijn verzoek als ik in de rivier ben.'
  3   Ik offer wierook en gedraag me als de <geplooide> voor de kinderen, terwijl ik in Elephantine ben in het huis van Satis. Ik heb de vijandelijke bark laten zinken, na de poel te hebben overvaren.
Ik zag de nobelen van Athribis terwijl ik in Busiris was, welke ik kalmeerde. Ik heb de God controle gegeven over zijn voeten.
  4   Ik ben in het huis geweest van 'Hem Die in Zijn Berg is' en heb de bestuurder gezien van gods paviljoen. Binnen gekomen in het huis van Osiris, heb ik de turbanen verwijderen van hen die daarginds zijn. Binnen gekomen in Rosetau, heb ik de geheimen gezien die daarginds zijn en heb hem, die achtergelate was verborgen. Afgedaald zijnde naar Naref, heb ik hen die daar naakt waren aangekleed. Ik heb mirre gegeven aan de vrouwen uit de kring van gewoon volk.
  5   Nu ziet, dit is aan mij verteld over hem wat ik hem vertel over jou balancerend in ons midden.

c

S     Zegt de grootsheid van Anubis: "Weet gij de naam van deze poort, velen zeggen me dat gij dat doet?" Zegt dit Osiris N.: "Gij Verjaagt Licht is de naam van deze poort."
Zegt de grootsheid van Anubis: "Weet gij de namen van de bovenste balk en de onderste balk?"
"De naam van de onderste is Heer der Waarheid, Meester van zijn Voeten, de naam van de bovenste is Heer van Kracht, Commandat van de Troepen."
"Passeert gij, want gij kent hun namen O Osiris N."



1 Gebaseerd op Aa1 (18de dynastie) voor a en b en op Ce2 (18de dynastie), variant van a § P is uit TT823 (18de dynastie), toevoegingen en correcties in c zijn gebaseerd op Aa1 (18de dynastie) voor § S en op Cb4 (18de dynastie) voor I T, die niet in Aa1 (18de dynastie) voorkomen.
Een opschrift in TB 25 en TB 66 (beiden 20ste dynastie) is eigenlijk bezwering 123 maar lijkt te dienen als vervanger voor bezwering 125 c in TB 25 en voor het begin in TB 66.
Vignet van Aa1 voor bezwering 125 a toont N. en zijn vrouw staand in gebed. Voor b heeft het de 2 Maats, elk met veer op hun hoofd.
2

Gevonden in Eb7 (18de/19de dynastie) in normale volgorde geschreven. Vignet toont Osiris en Isis in een heiligdom aan het begin, terwijl N. en zijn vrouw aan het eind staan, offers en gebeden aan hun presenterend..
Voor Osiris groeit een blauwe lotus, waarop de 4 zonen van Horus staan.


Oude Egyptische aangehaalde documenten.
Symbool Datum en beschrijving: Zie:
1 Aa 18de dynastie  hiërogliefen  papyrus  van Nebseny uit Memphis, BM 9900 (Pap. Burton) Bv. BM, foto's van het papyrus van Nebseny (1876), Edouard Naville.
2 Ce 18de dynastie  hiërogliefen  papyrus  van  Ywiw uit Thebe (TB 46), Cairo 51189.
E. Naville, The Funeral Papyrus van Iouiya (1908)
3 TT 82 Beschilderd gips in een 18de dynastische tombe en grafkamer van Amenemhat in Thebe. LD III 38 and Text II 266-69;
Nav. (Ta)
4 Cb 18de dynastie, linnen lijkwade van koning Menkheperre,  (Thoetmoses III) uit Thebe (TT 320), Cairo en Boston, verzameling van 11. L. Mayer
D. Dunham in JEA XVII (1931) 209-10, Pls. XXXI-XXX VI; Naville, Edouard.
5 TB 2 20ste dynastie, kalkstenen tombe van koning Ramses IV te Thebe. e.g. J. F. Champollion, Monuments de l'tgypte et de la Nubie: Notices descriptives I (1844) 473- 76, 813-21; Nav. (Td)
6 TB 6 20ste dynastie, kalkstenen tombe van koning Ramses IX te Thebe. e.g. Champollion, op. cit. pp.
465-72, 811-13 ; Nav. (Tf)
7 Eb 18de/19de dynastie  hiërogliefen
papyrus  van Ani uit Thebe, BM 10470
Bv. E. A. Wallis Budge, De Papyrus van Ani (1913)

 

Gebruikte afkortingen
Ptol Ptolemaeïsche periode.
Pers Perzische periode.
CT Coffintexts, sarcofaagteksten.
BM British Museum
OIP LXXXII The Egyptian Book of the Dead documents in the Oriental Institute Museum at the University of Chicago, edited by Thomas George Allen. 1960.

 

Terug naar de Inhoudsopgave Terug naar Bezwering 124 Naar Bezwering 126

 

 
Rechts