WELKOM IN VREDE
De goden en godinnen van het oude Egypte

Links

Aantal bezoekers:

Beginpagina algemeen Beginpagina Goden
Beginpagina Farao's

Contactformulier

Voor de vertalingen van de diverse boeken klik hieronder.

Boek der Doden
De Piramide Teksten
Het Boek Amduat

Het Boek der Poorten
Egyptische hemel en hel

 

 
Boek der Doden
Bezwering 99


Bezwering 991
Deze bezwering heeft betrekking op de voorzieningen van een boot voor de overledene voor het overvaren van de hemelse rivier, door de Egyptenaren gelijkgesteld aan de melkweg. Het is opgedeeld in 3 delen. In deel 1 doet de overledene een beroep op de hemelse veerman, genaamd Mahaf. om Aqen te wekken, die blijkbaar de leiding heeft over de boot en die vredig slaapt. De veerman gaat door met het vragen naar de intenties van de overledene en met het maken van allerlei excuses over dat zijn boot nou niet bepaald in een goede toestand verkeert. De naam van de veerman Mahaf betekent orgineel, 'de achtersteven is achter hem', d.w.z. de .stuurman, maar door de gelijkenis qua klank was de naam vroeger verkeerd begrepen als, 'hij die achter zich ziet'. Vandaar dat de veerman is afgebeeld in de manuscripten van het Boek der Doden, zittend in een boot met zijn hoofd achterwaarts gekeerd.
In deel 2 wordt Aqen, na te zijn gewekt, geroepen om de boot te brengen en hij op zijn beurt voorziet allerlei moeilijkheden.
In deel 3 is de boot gebracht, maar dient de overledene alle namen aan te kondigen van de diverse onderdelen en toebehoren.
Aan het eind van deel 2 is een interessant soort bezwering of spel die betrekking heeft op het tellen van de vingers, in welk 10 oordelen onverklaarbaar overeenkomen met elk van de vingers en duimen.

I

P 1   Bezwering voor het brengen van de veerboot naar het rijk der doden.
  2   Om te zeggen door N.:
S 1   O Veerman, breng me dat wat is gebracht naar Horus ter wille van zijn Oog en welk is gebracht naar Seth ter wille van zijn testikels; daar springt het Oog van Horus op, welke was gevallen in het oostelijke gedeelte van de hemel zodat het zichzelf beschermde tegen Seth.
  2   O Mahaf, zoals je bent voorzien van leven, wek Aqen voor mij, want ziet, ik ben gekomen.
'Wie ben jij die komt?'
Ik ben de geliefde van mijn vader, iemand die zijn vader erg lief heeft en ik ben hij die zijn slapende vader wekt.
  3   O Mahaf, zoals jij begiftigd bent met leven, wek Aqen voor mij, want ziet, ik ben gekomen.
'Zeg jij dat jij de oostelijke kant van de hemel wilt overvaren? Indien je overvaart, wat wil jij doen?
Ík zal zijn hoofd opheffen, ik zal zijn voorhoofd opheffen en hij zal een decreet maken in jouw voordeel en dit decreet welke hij voor jou maakt zal niet vergaan noch nutteloos worden in dit land voor altijd.
  4   O Mahaf, zoals jij begiftigd bent met leven, wek Aqen voor mij, want ziet, ik ben gekomen.
'Waarom zal ik Aqen voor jou wekken?'
Opdat hij me de in elkaar gezette boot van Chnoem zal brengen uit het Meer van Voeten.
'Maar zij is in stukken en opgeslagen in de werf.'
Neem haar bakboordzijde en repareer het tot de achttersteven; neem haar stuurboordzijde en repareer het tot de boeg.
'Maar ze heeft geen planken, ze heeft geen eindstukken, ze heeft geen rubbing-stukken, ze heeft geen roeispaanbeugels.'
Haar planken zijn de druppels vocht die zich op de lippen van Babai bevinden; haar eindstukken is het haar dat zich onder het achterste van Seth bevindt; haar rubbing-stukkenis het zweet dat zich op de ribben van Babai bevindt; haar roeispaanbeugels zijn de handen van de vrouwelijke tegenpool van Horus. Zij is gebouwd door het Oog van Horus, die haar naar mij toe zal sturen.
  5   O Mahaf, zoals jij begiftigd bent met leven, wek Aqen voor mij, want ziet, ik ben gekomen.
'Wie zal deze boot bewaken?'
Breng de staart van het senemty-dier en plaats het in de achtersteven; dat zal haar bewaken.
  6   O Mahaf, zoals jij begiftigd bent met leven, wek Aqen voor mij, want ziet, ik ben gekomen.
'Wie zal haar naar jou en mij brengen?'
Breng haar naar mij samen met het beste van de goden en hun kroost, namelijk Amset, Hapy, Duamutef en Qebehsenuef; hij zal haar bevelen om het tetwy-dier te plaatsen in haar boeg en hij zal haar leiden naar de plaats waar jij bent.
'Wat is zij?'
Zij is de vleugels van het tetwy-dier.
'Het weer is winderig en zij heeft geen mast.'
Breng deze fallus van Babai die kinderen schept en kalveren voortbrengt.
'Waaraan zal ik het vastmaken?'
Aan de dijen die breder worden uit de onderbenen.
'Wat te doen met haar kabeltouw?'
Breng deze slang die zich in de hand van Hemen bevindt.
'Waar zal ik het opbergen?'
Je zult het opbergen in haar ruim.
'Wat te doen met haar zeil?'
Het is het kleed dat voortkwam uit Sutyu toen Horus en de Ombite kusten op Nieuwjaarsdag.
'Wat te doen met de dolboorden?'
Zij zijn de krachtbron van Hem die al dezen vrezen.
'Wie is hij die iedereen vreest?'
Het is hij die leeft in de nacht die vooraf gaat aan het Nieuwjaar.
  7   O Mahaf, zoals jij begiftigd bent met leven, wek Aqen voor mij, want ziet, ik ben gekomen.
'Wie ben jij die komt?'
Ik ben een magiër.
'Hoe ben jij gekomen en hoe ben je opgestegen?'
Ik ben opgestegen op deze .....
'Wat heb je haar aangedaan?'
Ik heb gewandeld op haar rug, ik heb haar geleid ... correst.
'Wat heb je haar nog meer aangedaan?'
Tijdens de nacht zijn haar stieren geslacht en haar ganzen opengesneden.
'Wie staat er op haar?'
Horus van de Heersers.
"Wie neemt haar touwwerk?'
De Prominenste, de Heerser, de Oudste.
'Wie controleert haar bekken?'
De Prominenste, de Heerser, Baty.
'Wat heb je haar nog meer aangedaan?'
Ik ben naar Min van Coptos en Anubis de Bevelhebber van de Twee Landen gegaan en ik vond hen feestvierend op hun festivals en het oogsten van hun emmerkoeren in bundels van korenaar, met hun sikkels tussen hun dijen, waarvan jij koeken hebt gemaakt.
DEe god die opstijgt leidt me naar de godin die opstijgt en de Vrouwe van Pe leidt me naar de Vrouwe van Netjeru. wat betreft de goden van Pe die zich voor hun huizen bevinden, ik vond hen bij het wassen van hun hoofddoeken.
Zij zullen komen, de koeken van de goden dragend en zij zullen koeken voor jou maken, stroomafwaarts gaand en brood stroomopwaarts gaand.
  8   O Mahaf, zoals jij begiftigd bent met leven, wek Aqen voor mij, want ziet, ik ben gekomen.
'Wie ben jij die komt?'
Ik ben een magiër.
'Ben jij compleet?'
Ik ben compleet.
'Ben jij van het nodige voorzien?'
Ik ben van het nodige voorzien.
'Heb je de ledematen geheeld?'
Ik heb de ledematen geheeld.
'Wat zijn die ledematen, magiër?'
Zij zijn de arm en het been.
'Wees voorzichtig! Zeg jij dat jij wilt overvaren naar de oostkant van de hemel? Als je overvaart, wat zul je dan doen?'
Ik zal regeren over de steden, ik zal heersen over de dorpen, ik zal de rijken kennen en geven aan de armen, ik zal koeken bereiden voor jou als ik stroomafwaarts ga en brood als ik stroomopwaarts ga.
  9   O Mahaf, zoals jij begiftigd bent met leven, wek Aqen voor mij, want ziet, ik ben gekomen.
'Ken jij de weg die je moet nemen, magiër?'
Ik ken de weg die ik moet nemen.
'Welke weg is het die je moet nemen?'
Het is 'Power of Earth' en ik zal gaan naar het Veld van Biezen.
'Wie zal jou leiden?'
De Koninklijke Tweelingen zullen mij leiden.
'Wie zal jou naam vertellen aan deze verheven god?'
Hij die tevreden is, de oudere broer van Sokar.

  10   O Mahaf, zoals jij begiftigd bent met leven, wek Aqen voor mij, want ziet, ik ben gekomen.
'Hij wil niet voor mij wakker worden.'
Jij zult zeggen: O Gier-god die de binnenplaats herbouwd, ik zal jouw box breken, ik zal jouw box breken, ik zal jouw boeken verscheuren omwille van Hem die in de Diepte is.
Als ik zie, Shu zal zien; als ik hoor, Shu zal horen; ik zal orders geven aan de Onvermoeibare Sterren en het zal goed gaan met mij op aarde.

Bezwering 99: BM 10477-22.

Rechts detail:
Nun staat in de boeg van een boot, die een tweetal stuurroeispanen heeft, een opzwellend zeil en een udjat-oog geschilderd op de voorsteven en die hem over de hemelse rivier zal brengen.

II

S 1   'Wat is het?' zegt Aqen; 'Ik was aan het slapen.'
O Aqen, zoals jij begiftigd bent met leven, breng me dit, want ziet, ik ben gekomen.
'Wie ben jij die komt?'
Ik ben een magiër.
'Ben jij compleet?
Ík ben compleet.'
'Ben jij van het nodige voorzien?'
Ik ben van het nodige voorzien.
'Heb je de twee ledematen verzorgd?'
Ik heb de twee ledematen verzorgd.
'Wat zijn die twee ledematen magiër?'
Dat zijn de arm en het been.
  2   O Aqen, zoals jij begiftigd bent met leven, breng me dit, want ziet, ik ben gekomen.
'Heb jij macht over dat wat ik niet naar jou heb gebracht magiër, d.w.z. deze boot? Zij heeft geen hozer.'
Breng dat .... van Chnoem door wat ik tot leven ben gebracht en stop het in haar.
  3   O Aqen, zoals jij begiftigd bent met leven, breng me dit, want ziet, ik ben gekomen.
'Heb jij macht over dat wat ik niet naar jou heb gebracht magiër, d.w.z. deze boot? Zij heeft geen rondhout.'
Wat mist zij allemaal?
'Zij heeft geen dekbalken, zij heeft geen tuigage, zij heeft geen meertros, zij heeft geen trektouw.'
Ga naar die god die jou kent en alles wat je zou vermelden m.b.t. haar rondhout; wat hij aan jou heeft gegeven zal komen.
'Wie is die god die mij kent en alles wat ik zou vermelden m.b.t. haar rondhout; zodat wat hij aan mij gegeven heeft zal komen?
'Hij is Horus bij wie een zegel-ring is.
  4   O Aqen, zoals jij begiftigd bent met leven, breng me dit, want ziet, ik ben gekomen.
'Heb jij macht over dat wat ik niet naar jou heb gebracht magiër, d.w.z. deze boot? Zij heeft geen ankerkabel.'
Breng die slang, die zich in de handen van Hemen en Anubis de Controleur der Twee Landen bevindt en stop het in haar, met zijn kop in jou handen en zijn staart in mijn handen en we moeten het strak trekken tussen ons (in) zijn naam van 'Pijn' .... de waterwegen die zich tussen die twee plaatsen bevindt; de rivier verkeerd in goede staat en het Meer der Offers, die verbonden is met die rivier verkeerd in goede staat
  5   O Aqen, zoals jij begiftigd bent met leven, breng me dit, want ziet, ik ben gekomen.
'Wat zijn die twee plaatsen magiër?'
Dat zijn de horizon en de malachieten-regio, of zo geloof ik.
'Ken jij die twee plaatsen magiër?'
Ik ken ze.
'Wat zijn die twee plaatsen magiër?'
Dat is de Andere Wereld en het Veld der Biezen.
  6   O Aqen, zoals jij begiftigd bent met leven, breng me dit, want ziet, ik ben gekomen.
'Heb jij macht over dat wat ik niet naar jou heb gebracht magiër? Die verheven god zal zeggen: 'Heb jij een man naar mij overgevaren, die niet het aantal weet van zijn vingers?'
Ik weet hoe ik mijn vingers moet tellen; neem de eerste, neem de tweede, koel het, verwijder het, geef het aan mij, wees vriendelijk jegens mij; laat het er niet af gaan; heb er geen medelijden mee; maak het Oog helder; geef het Oog aan mij.

Bezwering 99: BM 10471-12.

Rechts detail:
Nakht knielt in een kleine boot met een voor- en achtersteven in de vorm van een papyrus, twee touwen vasthoudend om het opzwellende zeil te controleren.

III

S 1   O gij die de veerboot brengt naar de Diepte naar deze moeilijke oever, breng mij de veerboot, maak snel het trektouw voor mij in vrede, in vrede! Kom, kom; snel, snel, want ik ben gekomen met de bedoeling om mijn vader Osiris te zien.
O Heer van het Rode Stof, die machtig is door vreugde; O Heer der Stormen, de man die navigeert; O gij die navigeert over deze zandbank van Apep; O gij die hoofden opbindt en nekken stevig maakt na te zijn ontsnapt aan verwondingen; O Gij die de leiding heeft over de mysterieuze veerboot, die Apep afweert, breng mij de veerboot, knoop het trektouw voor mij, om te kunnen ontsnappen van dat boosaardige land waarin de sterren ondersteboven vallen op hun gezichten en niet in staat zijn om zichzelf weer op te richten.
  2   O Henswa, die de spreekbuis van Re is; O Indebu die de Twee Landen regeert; O mengeb hun stuurman; O Machtdie de Zonneschijf onthult, wie heeft de verantwoording over roodheid, haal me af, laat me niet zonder boot zijn, want daar komt een geest aan, mijn broeder, die me over zal varen naar de plaats waarvan ik weet.
  3   'Vertel wat mijn naam is,' zegt de ankerplaats.
'Vrouwe van de Twee Landen in de tombe' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zegt de houten hamer.
'Been van Apis' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zegt het boegtouw.
'Haarlok van de ankerplaats van Anubis in het vak van balsemen' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zegt de mast-trede.
'Aarde-god' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zegt de mast.
'Hij die de Grote Godin terugbracht nadat zij ver weg was geweest' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zegt het grootval.
'Standaard van Wepwawet' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zegt de top van de mast.
'Hals van Imsety' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zegt het zeil.
'Nut' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zeggen de roeispaanbeugels.
'Jij bent gemaakt met het vel van de Mnevis-stier en de pezen van Seth' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zeggen de roeispanen.
'De vingers van Horus de Oudere' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zegt de hozer.
'De hand van Isis die het bloed opneemt van het Oog van Horus' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zeggen de ribben die in haar spanten zitten.
'Imsety, Hapy, Duamutef en Qebehsenuef, Rover, Hij die neemt door te roven, Hij die ziet wat hij heeft gebracht, Hij die zichzelf helpt' zijn jullie namen.
'Vertel wat mijn naam is,' zegt de gekromde-dekbalk.
'Zij die presideert over tuinen' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zegt de sturende roeier.
'Nauwkeurig' is jouw naam. 'Dat wat opstijgt uit het water, wiens blag is gelimiteerd (qua beweging)' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zegt de boot.
'Dat been van Isis welke Re heeft afgehakt met een mes om zodoende bloed te brengen naar de Nacht-bark' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zegt de kapitein.
'Afscheper' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zegt de wind, 'aangezien je daardoor wordt gedragen.'
'Noordenwind welke voortkomt van Atoem naar de neus van de Belangrijkste van de Westerlingen' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zegt de oever van de rivier.
'Vernietiger van hen die de arm uitsteken in de pure plaats' is jouw naam.
'Vertel wat mijn naam is,' zegt de grond, 'aangezien jij op mij loopt.'
'Neus van de hemel, die uitgaat van de Balsemer die in het Veld der Biezen is, vanwaar iemand in vreugde gaat' is jouw naam.
  4   Wat is er te zeggen tegen hen:
Heil aan jou, wiens karakters vriendelijk zijn, bezitters van offerandes die voor eeuwig en altijd leven! Ik ben binnengedrongen naar jullie zodat jullie mij een begrafenis maal mogen geven voor mijn mond waarmee ik spreek, namelijk de koek die Isis heeft gebakken in het bijzijn van de Grote God, want ik ken die Grote God voor wiens neus jij voorraden schenkt, wiens naam Tjekem is.
Hij onthult zichzelf in de oostelijke horizon van de hemel. Wanneer hij vertrekt, zal ik vertrekken; wanneer hij gezond is, zal ik gezond zijn. Jij zult me niet afweren uit de Melkweg en zij die opstandig zijn zullen niet de macht hebben over dit lichaam van mij.
  5   Mijn brood is in Pe, mijn bier is in Dep, jullie giften van vandaag zullen aan mij worden gegeven en de passende giften voor mij zijn gerst en emmerkoren, de gepaste giften voor mij zijn mirre en kledij, de gepaste giften voor mij zijn leven, welvaart en gezondheid, de gepaste giften voor mij zijn wat wordt geleverd per dag in welke vorm ik wens voort te gaan in het Veld der Biezen.
T     Wat betreft hij die deze bezwering kent, hij zal voortgaan in het Veld der Biezen en daar zal hem koek worden gegeven, een kan met bier en een brood van het altaar van de Grote God, een land met gerst en emmerkoren van de Volgelingen van Horus, die het voor hem zullen oogsten. Hij zal deze gerst en emmerkoren consumeren en zijn lichaam ermee schuren, zijn lichaam zal zijn als deze goden en hij zal voortgaan in het Veld der Biezen in elke vorm hij wenst te gaan. Een kwestie van een miljoen keren waar.



1 Alleen gevonden in Pb1 (18de/19de dynastie) voor zover nu bekend is, als een overgebleven deel van een CT voorouder dat voorkomt in meerdere voorbeelden en hier als emendatie is geschreven. Vignet van Pb1 toont N. en zijn vrouw? staand in een bark.
2 Gebaseerd op Ce2 (18de dynastie), met variant c § T genomen uit Ea3 (18de dynastie). Vignet van Ce2 toont N. ingezwachteld als een mummie, zittend onder een opzwellend zeil in een bark, waarop een stuurman ontbreekt en die gestuurd wordt door een roeier op de boeg.

Oude Egyptische aangehaalde documenten.
Symbool Datum en beschrijving: Zie:
1 Pb 18de/19de dynastie hiërogliefen  papyrus  van &wri , L3092 Bv. Nav.
2 Ce 18de dynastie  hiërogliefen  papyrus  van  Ywiw uit Thebe (TB 46), Cairo 51189.
E. Naville, The Funeral Papyrus van Iouiya (1908)
3 Ea 18de dynastie hiërogliefen  papyrus  van Nu uit Thebe, BM 10477 Hunefer etc., British Museum, Catalogus van de Egyptische religieuze papyri

Middels onderstaande link komt u terecht bij afbeeldingen van het papyrus L 3092:

Afbeeldingen van het papyrus L 3092

 

Gebruikte afkortingen
Ptol Ptolemaeïsche periode.
Pers Perzische periode.
CT Coffintexts, sarcofaagteksten.
BM British Museum
OIP LXXXII The Egyptian Book of the Dead documents in the Oriental Institute Museum at the University of Chicago, edited by Thomas George Allen. 1960.

 

Terug naar de Inhoudsopgave Terug naar Bezwering 98 Naar Bezwering 100

 

 
Rechts